Damesslipje
door Hein Heijnen
‘Grootvader,’ zegt Tijl, mijn puberkleinzoon van vijftien jaar, ‘vertel nog eens over vroeger. Hoe je als een jonge vent ontsnapt bent aan de militaire dienst.’
‘Goed idee,’ zeg ik. ‘Ik vind het maar misdadig om – pief, paf, poef ! — op andere mensen te schieten. Onenigheid behoort door praten te worden opgelost. Geweld is als een molensteen om de hals van de mens.
Ik zocht een uitweg. Toevallig wist ik van een vriend dat het leger niet op homo’s is gesteld. Daarom leek het mij beter om subtiel de verdenking van anders zijn op mij te laden.
Zodra ik voor de keuring word opgeroepen, vraag ik het ondergoed van mijn zusje te leen. Dus van jouw oudtante Sophie. Een hemd en een roze slipje. Als ik het voor de spiegel aantrek, proest Sophie van het lachen. Ik niet. Daar is deze maskerade mij te belangrijk voor.
Met knikkende knieën ga ik met de tram naar de kazerne. Te midden van jongens van ongeveer mijn leeftijd beland ik in een ruime zaal. Achter een grote tafel staat een reusachtige sergeant. Hij heeft vierkante schouders en de kin van een bokser. Links en rechts van hem zit een soldaat die onze papieren nakijkt. Die zijn allemaal in orde. De te keuren jongemannen, keurlingen genoemd, worden in groepjes van tien tegelijk afgehandeld. Gebiedend zegt de sergeant ons om ons uit te kleden – op de onderbroek na. Onze kleren leggen wij op een gereed staande houten stoel. Ik blijk als enige een roze slipje te dragen. Plagend vraagt de jongen naast mij of ik daar soms een kik van krijg.
Vervolgens komt de dokter de zaal in. Van hem hangt mijn lot af. Op zijn eigenwijze wipneus staat een bril met dikke glazen. Hij vraagt ons op een rij voor de muur te gaan staan. Op afstand inspecteert hij ons met argusogen. Daarna vraagt hij of wij ons willen omdraaien. Met het gezicht naar de muur. Achter ons loopt hij de rij langs. De jongen naast mij heeft een scheve wervelkolom. Achteraf verneem ik dat hij daarop is afgekeurd. Vervolgens mogen wij ons weer terugdraaien. Nu loopt hij naar mij toe met de vraag waarom ik damesondergoed aan heb.
‘Dokter,’ zeg ik eerbiedig, ‘ik vind het supermooi en elegant.’
Fronsend vraagt hij: ‘ben jij dan niet bang dat je wordt uitgelachen?’
‘Nee hoor. U bent de eerste die ernaar vraagt.’
De meeste jongens laten een onderdrukt honend gelach horen.
‘Kleden jullie je maar weer aan,’ roept hij nors. ‘En jou,’ hij wijst naar mij, ‘verwijs ik naar de psycholoog.’
Nadat ik mij snel heb aangekleed gromt de sergeant dat ik in kamer elf moet zijn.
Ik beland op een stoel tegenover een militair in hemdsmouwen. Het is er warm. Het raam staat wijd open. Hij leest wat de dokter over mij heeft opgekrabbeld. Daarna kijkt hij mij scheel aan of ik een wesp ben op zijn wang. Voor mijn neus krijg ik een test die bestaat uit kleurige inktvlekken. De bedoeling is dat Ik erover zeg wat er bij mij opkomt. Telkens zie ik er kleren in, vooral damesslipjes en beha’s. Ten slotte wil deze psycho nog van mij weten of ik meer van mijn vader of van mijn moeder houd. Ik antwoord hem dat ik altijd een voorkeur heb gehad voor onze hulp, harige Helga. Neutraal zegt de man daarop dat ik de uitslag van de keuring per post zal ontvangen.
Bij de uitgang staat de sergeant een luchtje te scheppen. Als ik hem passeer kijkt hij mij bijna kwijlend aan. ‘Lieve Simon,’ fluistert hij. ‘Kunnen wij tweetjes vanavond een afspraak maken?’
‘Jeetje, wat een eikel !’ roept mijn kleinzoon discriminerend over dit misverstand.
‘Stil Tijl,’ zeg ik. ‘Een week later ontving ik gelukkig een brief dat ik was afgekeurd.’
19 juni 2021