Vergeven – Verzoenen

23

Andrew Rice

"Juist de mensen die het hardst schreeuwen om vergelding blijken vaak het minst getroffen te zijn."

Op 11 september 2001 kwam David Rice om het leven toen het World Trade Centre instortte. Hij werkte hier bij een beleggingsbank.

Sindsdien probeert Andrew Rice, zijn jongere broer, inzicht te verkrijgen in de achterliggende oorzaken van geweld. Hij wijdt hier zijn leven aan. Andrew Rice is lid van ‘Peaceful Tomorrows’, een groep opgericht door familieleden van de 11 september slachtoffers. Zij zoeken doeltreffende, geweldloze antwoorden op terrorisme.

Op 11 september deed ik als journalist verslag van het Toronto Film Festival. Het was een stralende, zonnige ochtend, toen ik gebeld werd door mijn moeder. Op het moment dat mijn moeder me vroeg: ” Andrew, ben je alleen? “, kwam er een afschuwelijk gevoel van angst en ontzetting over me heen. Ze vertelde mij dat David haar gebeld had om haar te laten weten dat een vliegtuig het WTC geraakt had, maar dat met hem alles in orde was. Het vliegtuig had de andere toren geraakt.

Ik haastte mij naar de perszaal van mijn hotel en toen ik daar naar binnen liep zag ik een 2e toestel het WTC binnen vliegen. Ik raakte volledig buiten zinnen en rende terug naar mijn hotelkamer. Ik zette de televisie aan en zag dat de 1e toren instortte. Op dat moment schreeuwde ik het uit en was er absoluut van overtuigd dat David dood was.

David en ik konden het altijd heel goed met elkaar vinden. Als tieners waren we allebei onbezonnen. We maakten onze middelbare school niet af, waren zwaar aan de alcohol en drugs. Maar rond de leeftijd van 20 jaar werden we rustiger. Het proces van tot bezinning komen confronteert je met jezelf en je ziet dat ieder mens goede en slechte kanten in zich heeft. Toen David om het leven kwam hielp dat me om met mijn verdriet en woede om te kunnen gaan.

Toen de New York Times het ‘Portrait of Grief’ over David publiceerde, was ik nog te verdrietig om het in me op te kunnen nemen, maar enkele maanden later las ik het opnieuw en ik was geschokt dat in dezelfde editie – pas 6 dagen na de aanval – vicepresident Cheney zei: “Als je tegen ons bent, zul je onze woede voelen.”

Het volk verkeerde in een shock; als de klei die wacht om gekneed te worden. En daar waren onze leiders, die zeiden dat we de wereld zouden ontdoen van het kwaad. In mij was een innerlijke strijd gaande. Het instinctieve deel zei: we zullen het ze laten zien, maar het meer rationele deel zei: strijd zal niet baten.

Op het moment dat ons berichten bereikten over de burgerslachtoffers in Afghanistan, merkte ik dat ik steeds meer van streek raakte van het feit dat gewone mensen, net als David, het leven verloren. Toen ik op internet Peaceful Tomorrows ontdekte, was ik enorm opgelucht dat ik niet de enige was die dacht dat vergelding nergens toe zou leiden.

Enige tijd later nam de moeder van de vermeende 20ste kaper, Zacharias Moussaoui – die in eenzame opsluiting gevangen zat in Noord Virginia – contact op met de groep ‘Murder Victims Families for Reconciliation’. Ze had een bijzonder verzoek. Ze wilde enkele gezinnen van de slachtoffers ontmoeten en hen om vergeving vragen.

We waren zenuwachtig; bang dat onze regering erachter zou komen en bang dat het te veel van ons zou vragen. Maar uiteindelijk ging een klein deel van ons ermee akkoord mevrouw al-Wafi in november 2002 in New York City te ontmoeten.

Terwijl we wachtten op een besloten plaats op de universiteit, ging een moeder wier zoon in het WTC om het leven was gekomen, naar de hal beneden om haar te ontmoeten. We hoorden voetstappen, daarna stilte. Toen hoorden we het gesnik.

Uiteindelijk kwamen ze beiden de kamer in. Beide moeders met de armen om elkaar heen. Vanaf dat moment huilden we allemaal. Mevrouw al-Wafi deed mij erg denken aan mijn moeder, die zoveel had gehuild na de dood van David. Ze bracht 3 uur met ons door en vertelde ons op welke manier de terroristen haar zoon, die geestesziek was, een doel in zijn leven hadden gegeven.

Ik zou Zacharias op een dag graag ontmoeten, Ik zou hem willen zeggen: “je kunt mij en mijn broer zoveel haten als je wilt, maar ik wil dat je weet dat ik van jouw moeder hield en dat ik haar getroost heb toen ze huilde”.

Mijn houding is in geen enkel opzicht altruïstisch. Natuurlijk is er woede, maar het spirituele heeft de overmacht. Ik bescherm de geest van mijn broer door een barricade om hem heen te zetten. Ik weiger hetzelfde standpunt in te nemen als “zij” en dat is instinctieve haat tussen beide kanten. En daarom lukt het me te verzoenen. Degenen die het hardst roepen om vergelding, zijn degenen die het minst getroffen zijn